Voor het tijdvak “Ridders en Monniken” moesten de leerlingen van mijn mavo/havo groep een aantal begrippen en structuren van regeren en samenleven aanleren. Zo moeten ze de standensamenleving leren en het leenstelsel. Het leenstelsel heb ik op 3 verschillende manieren aangeboden. Allereerst heb ik verteld hoe Karel de Grote het grote rijk kon leiden middels het leenstelsel. Daarna hebben we samen een schema/bron bekeken in het boek en vervolgens moesten ze een schema van het leenstelsel zelf als aantekening op hun laptop zetten, immers….”Was man schreibt, das bleibt”. Mooi dacht ik, dat zit erin… Maar zit mijn aangeboden stof wel in alle koppies van mijn leerlingen? Of zie ik wat ik wil zien namelijk de opgestoken vingers van leerlingen die aangeven het antwoord te weten op mijn vraag: Hoe zag het leenstelsel eruit? Dat moet ook anders kunnen dacht ik bij het volgende onderwerp: de standensamenleving.
Tijdens de studiemiddag op onze school van René Kneiber heb ik als belangrijkste les meegekregen dat ik niet altijd alle kennis en inzichten hoef te toetsen in een test. Want tijdens mijn lessen kan ik al met verschillende werkvormen kijken of mijn leerlingen het hebben begrepen of niet en dat hoef ik dan niet altijd terug te laten komen in een geschreven toets. Zo gezegd zo gedaan. De “white board” methode aangepast aan mijn beschikbare materialen namelijk post-its met in mijn achterhoofd de volgende quote van Dylan Wiliam:
Zodra leraren beseffen dat het antwoord van leerlingen laat zien hoe ze stof beter kunnen onderwijzen- en hoe ze de leerbehoefte van leerlingen tegemoet te komen- luisteren ze interpretatief. Deze leraren letten in de reacties (post-it’s) van leerlingen niet zozeer op: ‘Hebben ze het begrepen?’ maar denken eerder: ‘Wat kan ik leren over het leerbegrip van leerlingen door zorgvuldig te luisteren (of kijken) naar wat ze zeggen?
Mijn eerste opdracht voor leerlingen was om in duo’s op een post-it in een pyramide de volgende standen neer te zetten: geestelijken, adel en horigen (boeren). Daarna ben ik langs iedereen gelopen en heb geconstateerd dat op een enkeling na ze de juiste stand op de juiste plek hadden. Besproken waarom juist de geestelijken de eerste stand waren en daarmee was dit onderdeel voor die les afgerond. Stap 2 was de les erna. Individueel weer post-its uitgedeeld. Zonder de standen te benoemen gevraagd of zij hun voorkennis van de les ervoor konden gebruiken en op de post-its konden zetten. Netto opbrengst; 50 % van de leerlingen wisten het nog. Het bijzondere was dat veel leerlingen ook het schema van het leenstelsel gingen opschrijven. Wel de kennis, maar niet op de juiste plek, iets wat ik vaak op proefwerken ook wel zag. Stap 3; weer een les later. Wat weten jullie nog? Opbrengst 80%. Oftewel; je ziet de groei van leerlingen in kennis. Maar bij iedere leerling werkt het toch weer anders
Op basis van deze ervaringen heb ik toch besloten om de vraag terug te laten komen in de test na de vakantie. Want mijn ambitie is dat alle leerlingen deze stof beheersen. Misschien te hoog gegrepen, maar wel mijn uitgangspunt. Waar mijn uitgangspunt wat meer loslaten was, heb ik onderweg gemerkt dat dit onderwerpen zijn die ik niet los kan laten in een test. Na de vakantie zal ik die 20% nog wat extra uitleg geven. En er achter komen waarom zij dit nog niet wisten? Wat is hun manier van leren? Moet ik ze toch op een andere manieren de stof aanbieden? Het mooiste van deze manier van werken was dat sommige leerlingen echt een “oh ja moment” hadden en het daarna wel weer wisten. Nu ontdekken wat er na de vakantie nog is blijven hangen en waar ik nog mag repareren.